Wat met de afzonderlijke bijdrage van 5%? (Update)

In een voorgaand artikel besproken we reeds de bijzondere aanslag van 5% voor vennootschappen die niet minstens 45.000 euro toekende aan minstens één van hun bedrijfsleiders. Deze maatregel was in werking vanaf 1 januari 2018. Het doel van deze maatregel was om te voorkomen dat zelfstandigen hun activiteiten gingen onderbrengen in vennootschappen om zo belastingen te vermijden.

Er kwam echter stevige kritiek op deze maatregel van verschillende experts. Volgens hen werkte de maatregel als een dubbele sanctie. Zo werd een kmo die geen 45.000 euro uitkeerde niet enkel uitgesloten van het gunstig tarief (20% op de eerste schijf van 100.000) maar moest deze ook een extra aanslag van 5% betalen. Bovendien was de regeling uiterst complex. Omwille van deze redenen werd op 4 april beslist de afzonderlijke bijdrage af te schaffen.

Bronnen: IAB Studiedienst, delbo advocaten

Bezoldiging van de zaakvoerder/bestuurder optrekken tot minimum €45.000?

Er heerst heel wat onduidelijkheid of het al dan niet een goed idee is om de bezoldiging van de bestuurder te verhogen tot minimaal 45.000. Volgens de nieuwe wetgeving zal niet-naleving leiden tot een fiscale sanctie.

Indien de bezoldiging ontoereikend is voor het verlaagd tarief, dan zal de vennootschap het verlaagd tarief inzake vennootschapsbelasting niet kunnen toepassen. Bovendien zal een bijkomende bijzondere aanslag geheven worden van 5% in 2018 en 2019 (10% vanaf 2020) op het verschil tussen de drempel van 45.000 € en de effectief toegekende bezoldiging. Deze bijkomende bijzondere aanslag is wel aftrekbaar.

Maar is het noodzakelijk om de bedrijfsleidersbezoldiging op te trekken tot 45.000 €? Dit is afhankelijk van verschillende factoren. Het Bibf heeft hierover een mooi werkstukje gemaakt dat we u niet willen onthouden.

Wenst u de berekeningen toegepast zien in uw dossier neem dan even contact op met uw dossierverantwoordelijke.

Wat verandert er in de nieuwe vennootschapswetgeving voor u? (UPDATE)

Met de goedkeuring van de nieuwe vennootschapswetgeving zullen er een aantal zaken veranderen vanaf 1 mei 2019. Wat betekent dit nu praktisch voor u? We vatten de belangrijkste punten samen.

  • Ten eerste, zullen het aantal vennootschapsvormen worden beperkt tot vier, namelijk BV, nv, CV en de maatschap. Echter, is er een overgangsperiode voorzien tot 1 januari 2020 om je vennootschapsvorm te wijzigen. Voor het aanpassen van de statuten heb je zelfs tot 1 januari 2024
  • Ten tweede wordt de BVBA vervangen door de BV ofwel de besloten vennootschap. Deze BV is ook de nieuwe primaire vennootschapsvorm in plaats van de nv. Als een gevolg hiervan is het niet langer nodig om een minimaal kapitaal aan te houden, volgens de nieuwe regeling moet dit echter wel beschikbaar zijn in toereikend aanvangsvermogen
  • Ten derde, indien je kapitaal wenst op te nemen uit de BV via een dividenduitkering is deze nu onderworpen aan de zogenaamde dubbele uitkeringstest. Concreet moet je kunnen aantonen dat het netto-actief niet negatief zal worden na uitkering en dat je na uitkering nog voldoende middelen hebt om te voldoen aan je schulden op korte termijn.
  • Ten vierde kan de BV ook aandelen met meervoudig stemrecht uitkeren, indien goedgekeurd met ten minste 75% van de stemmen en indien deze minstens 2 jaar zijn ingeschreven in het aandelenregister. Verder zal het ook makkelijker worden om deze aandelen over te zetten. Vroeger moest je hiervoor toestemming krijgen van alle vennoten.
  • Ten vijfde, is de CV nu exclusief voor vennootschappen die werkelijk coöperatief zijn en is deze dus niet meer geschikt voor groeperingen van vrije beroepen. De meest voor de hand liggende keuze voor zulke CV’s is een omzetting naar een BV. Ook hiervoor is er een regularisatieperiode voorzien.
  • Ten zesde, is het nu voldoende om één bestuurder te hebben voor zowel de nv als de Belgische stichting. In de NV kan deze bovendien statutair worden benoemd worden en hierdoor moeilijker afzetbaar.

Ook voor de Vzw’s wijzigt er iets, deze zullen nu onbeperkt winst mogen maken. Echter zal deze winst (uiteraard) niet uit te keren zijn. 

Tenslotte,  is er een aanpassing aan de bestuurdersaansprakelijkheid. Voor alle toevallige lichte fouten is de bestuurdersaansprakelijkheid beperkt volgens de grootte van de onderneming, dit kan variëren tussen 125.000 en 12 miljoen.

Bronnen: De Tijd, (2019) ; Nieuw wetboek vennootschappen en verenigingen voor cijferberoepen, (2019)

Wat met je loon indien je een bedrijfsleider bent in twee vennootschappen?

Er bestaat zo iets als de ‘boete’ op loontekort (5.1%), deze ben je verschuldigd indien de vennootschap niet aan de minimumbezoldiging van €45.000 voldoet, of ten minste de belastbare winst als bezoldiging uitkeert aan minstens één bedrijfsleider indien deze lager is dan €45.000.

Indien je bedrijfsleider in twee of meer (verbonden) vennootschappen bent geldt echter een speciale regeling. Volgens deze regeling volstaat een totale bezoldiging van €75.000 uit alle vennootschappen in plaats van het aantal vennootschappen vermenigvuldigt met €45.000.

Stel u bent bedrijfsleider in twee verbonden vennootschappen. In de ene vennootschap neemt u een bezoldiging op, in de andere niet. In dit geval is het niet altijd verstandig om in beide vennootschappen een bezoldiging op te nemen (en zo de boete te vermijden) aangezien dit kan resulteren in een hogere personenbelasting. Het kan namelijk zijn dat verhoging van de personenbelastingen groter is dan het vermijden van de boete.

Een voorbeeld ter illustratie:

U bent bedrijfsleider in twee vennootschappen, een bvba en een nv. Uit de bvba haalt u een loon van €55.000 op, uit de nv voorlopig niets. Stel de nv heeft een belastbare winst van €100.000. Om te voldoen aan de vereisten zou u hier eveneens een loon moeten uitkeren van minstens €20.000 om de boete te vermijden. Echter bedraagt de boete slechts €1.020 terwijl de verhoging in de personenbelasting €10.800 bedraagt.

Bron: Tipsenadvies-belastingen.be (2018)

Hervormingen van het Wetboek van Vennootschappen

Op 20 juli 2017 keurde de federale ministerraad het wetsontwerp voor de hervorming van het Wetboek van Vennootschappen goed. Per 1.5.2019 is deze wet van kracht. Wat verandert er nu juist? Er zijn drie belangrijke ingrijpende wijzigingen.

1.      Afschaffing van het verschil tussen burgerlijke en handelsvennootschappen

Het onderscheid tussen handelsvennootschappen, die een commercieel doel hebben (bv. een bouwbedrijf), en burgerlijke vennootschappen, die geen commercieel doel hebben (bv. de praktijk van twee artsen), valt weg. Alle vennootschappen, vzw’s en stichtingen worden in het nieuwe wetboek beschouwd als ‘ondernemingen’. Het belang daarvan is dat burgerlijke vennootschappen en vzw’s vanaf de invoering van het nieuwe wetboek ook het faillissement zullen kunnen aanvragen. Een ‘recht’ dat tot nu toe alleen is voorbehouden voor handelsvennootschappen.

2.      Opname van de verenigingen

De naam zegt het al zelf: het nieuwe ‘Wetboek voor Vennootschappen en Verenigingen’ zal de wet dicteren voor zowel vennootschappen als verenigingen. Niet de aard van de activiteiten, maar het nastreven van winstuitkering wordt na de hervorming het enige criterium om vennootschappen en verenigingen te onderscheiden. Met een vereniging mag je dus winst maken, zolang je ze uitkeert aan een belangeloos doel (en niet aan de oprichters, bestuurders, leden …).

3.      Minder vennootschapsvormen

Van alle vennootschapsvormen worden er nog vier behouden:

1° De maatschap: aantrekkelijk vanwege zijn eenvoudige oprichting, maar risicovoller vanwege de persoonlijke en onbeperkte aansprakelijkheid. De vof en gcv gaan op in deze vorm.

2° De coöperatieve vennootschap (cv): voor minstens drie aandeelhouders, allemaal beperkt aansprakelijk.

3° De besloten vennootschap (bv): de vroegere bvba, vooral interessant voor kleine en middelgrote ondernemingen (geen startkapitaal).

4° De naamloze vennootschap (nv): voor grote bedrijven (startkapitaal: 61.500 euro).

Aan de Europese vennootschap en het economisch samenwerkingsverband werd niet geraakt, aangezien die onder Europees toezicht vallen.

Andere nieuwigheden

Ook deze veranderingen zullen stap voor stap in werking treden:

Het startkapitaal in de bv verdwijnt: vroeger bedroeg het startkapitaal van een bvba 18.550 euro. In de nieuwe bv ben je vrij om zonder enig kapitaal te starten.

‘Eenhoofdigheid’ in de bv en nv: één vennoot volstaat om een bv of nv op te richten. Het doet er ook niet meer toe of het om een natuurlijk persoon of een rechtspersoon (bv. een vennootschap) gaat.

Meer ‘openheid’ in de bv: de bv zal dichter aanleunen bij de nv. Zo zal een bv onder meer aandelen vrij overdraagbaar kunnen maken en zelfs een beursnotering krijgen.

Grens op aansprakelijkheid: de aansprakelijkheid zal beperkt worden, naargelang de omvang, de omzet en het balanstotaal van je onderneming.

Het recht ‘verhuist’ niet langer mee: een Belgische vennootschap die haar maatschappelijke zetel naar het buitenland verhuist, zal ook onder het buitenlandse vennootschapsrecht vallen.

Wat met bestaande vennootschappen?

Die krijgen een overgangsperiode. Ze hebben tot 2029 de tijd om hun statuten volledig in overeenstemming te brengen met het nieuwe vennootschapsrecht. Doen ze dat niet, dan wordt hun onderneming automatisch omgevormd naar de meest conforme vorm.

Wat verandert er de komende jaren?

Maatregelen vanaf 2018 (aanslagjaar 2019)

 

Tarief van de vennootschapsbelasting

Het basistarief in de vennootschapsbelasting daalt vanaf 2018 van 33% naar 29%, en zal vanaf 2020 25% bedragen.

Vennootschappen die kwalificeren als kmo in de zin van artikel 15 W. Venn. kunnen genieten van een tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 EUR. Voortaan komen dus enkel kleine vennootschappen in aanmerking voor dit verlaagd tarief. De voorwaarde dat er geen dividend van meer dan 13% van het gestort kapitaal mag worden uitgekeerd, is geschrapt. De minimale bezoldiging wordt wel opgetrokken naar 45.000 EUR (zie verder onder “Strijd tegen vervennootschappelijking”).

De crisisbijdrage die bovenop het basistarief is verschuldigd, daalt vanaf 2018 naar 2% (i.p.v. 3%) en wordt vanaf 2020 volledig afgeschaft.

 

Minimumbelasting

Daarnaast komt er een minimumbelasting voor ondernemingen met een winst van meer dan 1 miljoen EUR. Ondernemingen met een belastbaar resultaat van meer dan 1 miljoen EUR kunnen bepaalde fiscale aftrekken boven dit bedrag niet meer volledig in mindering brengen .

De aftrek van de vorige verliezen, overgedragen DBI, overgedragen aftrek voor innovatie-inkomsten, overgedragen NIA en de nieuwe incrementele NIA (zie hierna) worden voortaan beperkt tot een bedrag van 1 miljoen EUR. Deze aftrekken kunnen op de winst boven 1 miljoen EUR nog slechts voor 70% in mindering worden gebracht: 30% van de winst boven 1 miljoen EUR kan derhalve niet meer worden geneutraliseerd door voormelde aftrekken.

Dit resulteert de facto in een minimumbelasting van de facto 7,5% op de belastbare winst boven 1 miljoen EUR (met name 30% x 25%).

De aftrekken die niet kunnen worden toegepast door deze regeling, blijven wel naar de toekomst overdraagbaar.

Voor starters worden de overgedragen verliezen gedurende de eerste vier boekjaren niet onderworpen aan de beperking.

 

Naar 100% DBI-aftrek

Vanaf 2018 (aanslagjaar 2019, voor boekjaren die ten vroegste beginnen op 1 januari 2018) kan de DBI-aftrek (aftrek definitief belaste inkomsten) voor 100% worden toegepast in plaats van voor 95%.

 

Herziening van de notionele intrestaftrek

Het regime van de notionele intrestaftrek wordt niet langer berekend op het eigen vermogen van het voorgaande jaar.

In het gewijzigde regime is het in aanmerking te nemen risicokapitaal gelijk aan één vijfde van het positieve verschil tussen het jaarlijks bedrag van het risicokapitaal aan het begin van het belastbaar tijdperk en het jaarlijks bedrag van het risicokapitaal aan het begin van het vijfde voorgaande belastbaar tijdperk.

 

Strijd tegen vervennootschappelijking

Nu het tarief in de vennootschapsbelasting fors daalt, wil de regering de omzetting van eenmanszaken (zelfstandige natuurlijke personen) in vennootschappen tegengaan, aan de hand van:

  • Een verhoging van de minimumbezoldiging aan tenminste één bedrijfsleider van 36.000 EUR naar 45.000 EUR om van het verlaagd tarief te kunnen genieten. Is de bezoldiging lager dan dit bedrag, dan moet deze minstens gelijk zijn aan het belastbaar resultaat van de vennootschap.
  • Een bijkomende en afzonderlijke aanslag van 5% op het tekort, wanneer de bezoldiging minder bedraagt dan het minimum van 45.000 EUR of de helft van de belastbare grondslag. Deze aanslag is wel fiscaal aftrekbaar. Voor verbonden vennootschappen waarvan minstens de helft van de bedrijfsleiders dezelfde personen zijn, kan om de hoogte van de bezoldiging te bepalen het totaal van de door deze vennootschappen aan één van diezelfde personen toegekende bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Het totaal van de minimumbezoldiging wordt in dat geval op 75.000 EUR gebracht. Startende vennootschappen (opgericht binnen vier jaar te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar) zijn uitgesloten van deze bijzondere aanslag.

De stopzettingsmeerwaarden in de personenbelasting dalen naar 10% op de meerwaarden die een zelfstandige realiseert bij de stopzetting van zijn eenmanszaak vanaf de leeftijd van 60 jaar wegens overlijden of gedwongen stopzetting. Stopzettingsmeerwaarden op financiële vaste activa en andere aandelen worden enkel aan het tarief van 10 pct. onderworpen wanneer het belastbare bedrag ervan hoger is dan het totale bedrag van de eerder op deze activa fiscaal aangenomen waardeverminderingen.

 

Meerwaarden op aandelen

Het belastingtarief van 0,412% op gerealiseerde meerwaarden op aandelen voor grote vennootschappen wordt vanaf 2018 afgeschaft.

De meerwaarden op aandelen zijn hierdoor opnieuw volledig vrijgesteld van vennootschapsbelasting, maar naar analogie met de voorwaarden voor de DBI-aftrek, geldt dit slechts indien de participatie gedurende meer dan één jaar wordt aangehouden en minstens 10% bedraagt of wanneer de aanschaffingswaarde van de aandelen minstens 2.500.000 EUR bedraagt.

 

Vooruitbetaalde kosten: fiscaal matchingprincipe

Het boekhoudkundig matchingprincipe werkt voortaan ook fiscaal door. Hiermee komt een einde aan de (eindejaars)planningstechniek, waarbij kosten die boekhoudkundig aan het volgende boekjaar moeten worden toegerekend, bij betaling in het lopende boekjaar volledig als beroepskost in aftrek worden gebracht. Door het matching principe ook in te voeren in de vennootschapsbelasting, zijn kosten verbonden aan activiteiten of inkomsten van een volgend boekjaar nog slechts aftrekbaar in dit volgende boekjaar.

 

Beperkingen voorzieningen en kosten

Om te voorkomen dat voorzieningen voorafgaand aan de tariefdaling in de vennootschapsbelasting (zie hoger) zouden worden aangelegd om deze later (zonder aanwending) terug te nemen aan een lager nominaal belastingtarief, wordt de terugname van deze voorzieningen belast aan het nominale tarief dat van toepassing was op het moment van aanleg van de voorziening.

Bovendien kunnen enkel voorzieningen die voortvloeien uit een wettelijke of contractuele verplichting fiscaal nog worden vrijgesteld.

 

Taxatie herbeleggingsmeerwaarden

Ook wat betreft de herbeleggingsmeerwaarden kunnen ondernemingen niet meer anticiperen op een tariefverlaging onder het stelsel van de gespreide taxatie. De herbeleggingsmeerwaarden die worden belast omdat:

  • ze niet worden herbelegd binnen de wettelijk voorziene voorwaarden en termijn; of
  • de meerwaarden die spontaan belastbaar worden gesteld vóór het verstrijken van de herbeleggingstermijn

zijn voortaan belast aan het tarief dat van toepassing was op het moment dat de meerwaarden verwezenlijkt werden.

Bovendien zijn op meerwaarden die spontaan belastbaar worden gesteld zonder afdoende herbeleggingen voortaan ook nalatigheidsintresten verschuldigd.

 

Roerende voorheffing op kapitaalverminderingen

Kapitaalverminderingen worden voortaan onderworpen aan de roerende voorheffing in verhouding tot het aandeel van de nog aanwezige belaste reserves in het gestort kapitaalverhoogd met de belaste reserves buiten het kapitaal. Ingevolge de pro rata aanrekening van een kapitaalvermindering op de belaste reserves wordt derhalve roerende voorheffing van (in principe) 30% verschuldigd.

Belastingvrije reserves blijven in principe buiten schot. Een kapitaalvermindering mag er niet toe leiden dat hierdoor belastingvrije reserves moeten worden belast. Dat is enkel het geval wanneer een kapitaalvermindering het totaal aan kapitaal en belaste reserves zou overstijgen. Bovendien kunnen de krachtens artikel 537 WIB “vastgeklikte” reserves onder de hiertoe geldende voorwaarden volledig belastingvrij worden uitgekeerd.

 

Eenmalige investeringsaftrek tijdelijk 20%

De eenmalige investeringsaftrek wordt voor 2018 en 2019 opgetrokken van 8% naar 20% voor kmo’s en eenmanszaken. Deze tijdelijke maatregel is niet gekoppeld aan een aanslag maar aan een periode waarin de investering plaatsvindt (van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019).

De overgedragen investeringsaftrek maakt geen deel uit van de korf van fiscale aftrekken die voortaan beperkt zal worden (zie hoger, minimumbelasting).

 

Belastingsupplementen

Met uitzondering van de DBI-aftrek van het jaar zelf worden geen fiscale aftrekken meer toegestaan op belastingsupplementen die gevestigd worden naar aanleiding van een fiscale controle wanneer een belastingverhoging wordt opgelegd.

 

Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing

De vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing die geldt voor personeel tewerkgesteld in het wetenschappelijk onderzoek, geldt voortaan ook voor houders van bepaalde academische bachelor diploma’s: biotechniek, industriële wetenschappen en technologie, nautische wetenschappen, product ontwikkeling, handelswetenschappen en bedrijfskunde (opleiding gericht op informatica). De vrijstelling bedraagt 40% voor 2018 en 2019. Vanaf 2020 bedraagt deze 80%.

 

Autokosten

De aftrekbeperking bij doorrekening van autokosten aan derden zal voortaan enkel gelden in hoofde van deze derde en dus niet bij de belastingplichtige die doorrekent. De kosten moeten wel afzonderlijk en duidelijk op de factuur worden vermeld.

 

Maatregelen vanaf 2019 (aanslagjaar 2020)

Overdracht van bestanddelen

Voor de zogenaamde ‘inbound transfers’ waarbij bestanddelen (activa) vanuit het buitenland naar België worden overgedragen, worden deze bestanddelen bij later gerealiseerde meerwaarden, minderwaarden, afschrijvingen en waardeverminderingen gewaardeerd aan werkelijke waarde op het ogenblik van de verrichting en dus niet aan boekwaarde of aanschafwaarde.

Het betreft volgende transacties:

  • De overdracht van bestanddelen verbonden aan een buitenlandse inrichting (waarvan de winst in België wordt vrijgesteld) naar een Belgische vennootschap
  • De overdracht van bestanddelen van een buitenlandse vennootschap naar een Belgische inrichting
  • De overdracht van bestanddelen van een buitenlandse inrichting naar een Belgische inrichting voor zover beide deel uitmaken van eenzelfde buitenlandse vennootschap
  • De overdracht van bestanddelen (die blijvend worden aangewend) van een buitenlandse inrichting van een buitenlandse vennootschap bij verplaatsing van die inrichting naar België.

Deze maatregelen treden in werking voor de overdrachten die plaatsvinden vanaf 1 januari 2019.

 

Internationale fiscaliteit

De internationale ATAD-richtlijnen worden vanaf 2019 (aanslagjaar 2020) of later verder omgezet in nationale wetgeving:

  • Aanpassing van de intrestaftrek op vreemd vermogen (vanaf aanslagjaar 2021)
  • Invoering CFC-wetgeving (vanaf aanslagjaar 2020)
  • Aanpassingen aan de exit taxatie (vanaf aanslagjaar 2020)
  • Regeling tegen hybride mismatches (vanaf aanslagjaar 2020).

 

Fiscale consolidatie

De regering wil vanaf aanslagjaar 2020 (verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste begint op 1 januari 2019) een systeem van beperkte fiscale consolidatie invoeren naar Zweeds model. Hierdoor hebben de groepsleden nog steeds verschillende belastbare basissen, maar dragen ze bij in de verliezen van de groep. Een lid van de consolidatie kan aldus een “groepsbijdrage” in mindering brengen van zijn belastbare gereserveerde winst, en deze groepsbijdrage is belastbaar bij de ontvangende vennootschap in hetzelfde belastbare tijdperk. Een antimisbruikbepaling zorgt er echter voor dat vennootschappen al minstens 5 belastbare tijdperken verbonden moeten zijn alvorens een aftrekbare groepsbijdrage kan worden gedaan.

 

Maatregelen vanaf 2020 (aanslagjaar 2021)

Verdere tariefdaling in de vennootschapsbelasting

Het tarief in de vennootschapsbelasting daalt verder naar 25% vanaf aanslagjaar 2021, zoals hoger toegelicht.

 

Marktrente

Intresten op schulden, leningen, deposito’s, etc. zijn normaal gezien slechts aftrekbaar in de mate dat ze niet hoger zijn dan de marktrentevoet. Bovendien worden intresten op geldleningen die door een aandeelhouder of bedrijfsleider eerste categorie aan de vennootschap worden verstrekt in de mate dat de marktrentevoet wordt overschreden, geherkwalificeerd in dividenden. De hoogte van de marktrentevoet voor rekening-courant met creditstand blijkt in de praktijk aanleiding te geven tot veel discussie. Om meer rechtszekerheid te bieden, wordt het criterium ‘marktrente’ als maximum intrestvergoeding vanaf 1 januari 2020 (voor intresten die betrekking hebben op periodes na 31 december 2019) vervangen door de MFI-rente (rentevoet die door de Belgische monetaire financiële instellingen wordt aangerekend voor leningen van minder dan 1.000.000 EUR aan niet-financiële instellingen met een duurtijd van minder dan één jaar), verhoogd met 2,5%.

Deze maatregel geldt vanaf 1 januari 2020 voor de intresten die betrekking hebben op periodes na 31 december 2019.

 

Aanpassingen taks shelter voor audiovisuele werken en podiumkunsten

Het regime van de taks shelter voor audiovisuele werken en podiumkunsten wijzigt conform het nieuw tarief in de vennootschapsbelasting, zodat hetzelfde rendement kan worden gegarandeerd als vóór de tariefverlaging.

 

Disconto voor schulden

Het in resultaat nemen van een disconto voor schulden voor niet afschrijfbare activa vormt voortaan geen een aftrekbare kost meer.

 

Mobiliseren vrijgestelde reserves

Een tijdelijke maatregel moet bedrijven gedurende twee jaar aanmoedigen om vrijgestelde reserves om te zetten in belaste reserves, en dit tegen een verlaagd tarief van 15%. Dit tarief daalt verder tot 10% mits het bedrag geïnvesteerd wordt in:

  • materiële vaste activa, andere dan deze vermeld in art. 75,5° WIB92 (bv. personenauto’s)
  • die afschrijfbaar zijn en
  • niet gelden als herbelegging voor de gespreide belasting van meerwaarden.

Opgelet: deze vrijgestelde reserves zullen steeds daadwerkelijk worden belast. Er zijn geen fiscale aftrekken mogelijk en geen verrekening van voorheffingen. Ook de verhoging wegens onvoldoende voorafbetalingen is van toepassing.

Een aantal vrijgestelde reserves komen niet in aanmerking voor deze vrijwillige terugname:

  • tax shelter voor audiovisuele werken
  • gespreid te belasten meerwaarden
  • meerwaarden m.b.t. bedrijfsvoertuigen en binnenschepen
  • vrijgestelde waardeverminderingen en voorzieningen
  • voorlopige vrijstelling van winst uit reorganisatieplan of minnelijk akkoord
  • kapitaalsubsidies
  • investeringsreserve waarvoor de investeringstermijn van 3 jaar nog niet is verstreken
  • voorziening sociaal passief tot en met aj. 1990
  • netto-actief VSO of handelsvennootschappen (art. 184 oud WIB 1964)
  • vrijstelling actualisering diamantenvoorraad.

 

Definitieve verliezen van buitenlandse vaste inrichtingen

Definitieve verliezen van buitenlandse vaste inrichtingen zullen nog slechts aftrekbaar zijn wanneer vaststaat dat de belastingplichtige alle mogelijkheden in het buitenland heeft uitgeput om de verliezen daar in aftrek te brengen. Bovendien moet het begrip “vaste inrichting” een meer economische invulling krijgen.

 

Afschaffing degressieve afschrijvingen

Het regime van degressieve afschrijven wordt vanaf 2020 afgeschaft. Bovendien worden kmo’s verplicht om pro rata temporis af te schrijven.

 

Kosten in verworpen uitgaven

Een aantal kosten moeten in de toekomst volledig in verworpen uitgaven van de vennootschap worden opgenomen, zoals boetes die op heden wel nog aftrekbaar waren (bv. proportionele btw-boetes) en de aanslag geheime commissielonen.

Voor de aftrek van autokosten wijzigen de parameters voor de aftrekbaarheid en wordt een maximumaftrek van 100% ingevoerd vanaf aanslagjaar 2021. Fiscale gunstregimes die een aftrek van 120% van autokosten toelaten (bv. elektrische wagens, collectief vervoer van personeelsleden voor woon-werkverkeer vanaf aanslagjaar 2021), verdwijnen aldus.

 

Personenbelasting

Taks op de effectenrekening

Als pasmunt voor de verlaging van de vennootschapsbelasting beslist de regering om vanaf 1 januari 2018 de veel besproken taks op effectenrekeningen (abonnementstaks) toch in te voeren aan een tarief van 0,15%. De eerste 500.000 EUR wordt vrijgesteld. Effectenrekeningen voor pensioensparen en levensverzekeringen worden uitgesloten.

Er wordt ook een nieuw antifraudemechanisme ingevoerd: aandelen of andere effecten die van een effectenrekening worden geconverteerd naar aandelen op naam met als doel om onder de grens van 500.000 EUR te blijven, tellen nog gedurende één jaar mee voor de berekening van de effectentaks.

De wet houdende de invoering van een taks op effectenrekeningen treedt in werking op 10 maart 2018.

 

Vrijstelling op spaargelden daalt

De vrijstelling op spaargelden wordt vanaf 1 januari 2018 gehalveerd. De vrijstelling zal nog slechts gelden op intresten op spaargelden voor 940 EUR in plaats van 1.880 EUR.

 

Belastingvermindering op dividenden

Daarnaast wordt voorzien in een nieuwe gedeeltelijke vrijstelling voor dividenden op aandelen. De vrijstelling van 30% roerende voorheffing geldt vanaf 1 januari 2018 voor de eerste 800 EUR dividenduitkering. De maatregel is bedoeld om spaargeld te activeren.

Collectieve winstpremie

De invoering van een collectieve winstpremie laat bedrijven toe om hun werknemers te laten delen in de winst:

  • Zonder verplichting voor de werkgever
  • Zonder participatie in het kapitaal
  • Toegankelijk voor alle werknemers binnen een onderneming (maar niet voor bedrijfsleiders)
  • Premie komt niet in aanmerking voor de berekening van de loonnorm
  • Geen enkele verschuiving zal worden toegestaan ten nadele van de toegekende klassieke bezoldigingen
  • Premie mag niet hoger zijn dan 30% van de loonmassa
  • Voor de werknemer: onderworpen aan de 13,07% RSZ-werknemersbijdragen en 7% inkomstenbelasting
  • Voor de werkgever: de winstpremie is fiscaal niet aftrekbaar

Het nieuwe stelsel geldt vanaf 1 januari 2018. Winstpremies kunnen dan worden toegekend op basis van de winst van het boekjaar met afsluitdatum ten vroegste op 30 september 2017.

 

Pensioensparen

Wie aan pensioensparen wil doen, heeft voortaan de keuze tussen:

  • het huidige stelsel: 30% belastingvermindering op 940 EUR; of
  • een nieuw stelsel: 25% belastingvermindering op 1.200 EUR.

Het duaal stelsel treedt in werking vanaf aanslagjaar 2019..

 

Harmonisering forfaitaire beroepskosten voor zelfstandigen

De bedragen van de forfaitaire beroepskosten in de personenbelasting worden geharmoniseerd en progressief uitgebreid in het voordeel van de zelfstandigen.

De maatregel treedt in werking voor winsten verkregen vanaf 1 januari 2018.

 

Tax shelter voor groeibedrijven

De bestaande tax shelter-regeling voor startende ondernemingen breidt uit naar groeibedrijven en geldt dus niet langer enkel voor start-ups.

Groeibedrijven zijn kleine vennootschappen met minstens 10 voltijdse equivalenten en waarvan de jaaromzet over de laatste twee aanslagjaren gemiddeld ten minste 10% stijgt of waarvan het aantal voltijdse equivalenten aan personeel gemiddeld met 10% per aanslagjaar stijgt.

De belastingvermindering bedraagt 25%, met een maximum van 100.000 EUR per belastbaar tijdperk. Dit is wel een globale grens voor zowel de taks shelter voor starters als deze voor groeibedrijven.

De maatregel treedt in werking vanaf aanslagjaar 2019.

 

Belastingvrij bijklussen

Er kan worden bijgeklust tot 6.000 EUR per jaar, vrij van belasting en sociale bijdragen. Werknemers en zelfstandigen die al een hoofdjob hebben, moeten wel minstens een 4/5 tewerkstelling hebben. De bijklusactiviteiten zijn beperkt tot zogenaamd ‘vrijetijdswerk’, zoals inkomsten uit sportactiviteiten, babysitten, gras afmaaien, e.a. Een Koninklijk Besluit zal voorzien in een uitgebreide maar zeer concrete lijst van bijklusactiviteiten.

De maatregel treedt in werking voor inkomsten behaald of verkregen vanaf 20 februari 2018.

 

Autofiscaliteit

Het systeem van de aftrek van autokosten ondergaat een facelift met gewijzigde parameters voor de aftrekbaarheid en de invoering van een maximum aftrek van 100%.

In de personenbelasting wordt de aftrek van autokosten bepaald zoals in de vennootschapsbelasting in functie van de CO2-uitstoot van de wagen. Dit wil zeggen dat de standaard-aftrekregeling van 75% verdwijnt voor wagens aangekocht vanaf 1.1.2018. Voor de wagens die vóór 1.1.2018 werden aangekocht, wordt de aftrek bepaald in functie van de CO2-uitstoot, doch met een minimum van 75%.

Vanaf aanslagjaar 2021 (voor belastbare tijdperken die ten vroegste aanvangen op 1.1.2020) wijzigt ook het aftrekpercentage aan de hand van volgende formule:

120% – (0,5% x aantal gram CO2/Km)

Voor een benzinewagen wordt voormelde formule vermenigvuldigd met 0,95.

Aftrek kan nog slechts voor maximum 100%. De aftrek van 120% voor elektrische wagens wordt derhalve afgeschaft. Er zal een minimum van 50% gelden, maar wanneer de CO2-uitstoot meer dan 200 gr/km bedraagt, is de aftrek beperkt tot 40%.

Dit geldt ook voor de minderwaarden op personenwagens.

De professionele meerwaarden gerealiseerd op auto’s worden ook op dezelfde manier belast in de personenbelasting als in de vennootschapsbelasting in functie van de CO2-uitstoot.

Zogenaamde ‘valse hybride wagens’ worden uitgesloten van fiscale gunstregimes. Wanneer de batterij niet voldoende energiecapaciteit heeft (< 0,5 KWh per 100 kg of een uitstoot van meer dan 50g/km), wordt de aftrek van de autokosten berekend op basis van de brandstofmotor aanwezig in de wagen.

Ook het voordeel alle aard van een dergelijke hybride bedrijfswagen zal voortaan belast worden zoals een wagen die louter rijdt op brandstof. Dit geldt, net zoals de regeling voor aftrek van autokosten, voor hybride voertuigen aangekocht vanaf 1 januari 2018.

 

Voordeel Winstpremie?

1. Welk soort premie?

Het betreft een winstpremie, namelijk een premie die in geld wordt toegekend ingeval een vennootschap (of een groep van vennootschappen) een deel of het geheel van de winst van een boekjaar wil verdelen onder de werknemers (winst na belastingen).

De winstpremie is hetzij:

  • identiek: het bedrag ervan is gelijk voor alle werknemers of het bedrag ervan stemt overeen met een gelijk percentage van het loon van alle werknemers;
  • gecategoriseerd: verschillende premie voor elke werknemerscategorie waarvan het bedrag  afhankelijk is van een verdeelsleutel die wordt toegepast op basis van objectieve criteria (die niet mogen leiden tot een differentiatie van de voordelen die groter is dan een verhouding tussen 1 en 10):
    – anciënniteit
    – graad
    – functie
    – weddeschaal
    – bezoldigingsniveau
    – opleidingsniveau

2. Voor wie?

De werkgever moet een vennootschap (of een groep van vennootschappen) zijn die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan de belasting van niet-inwoners. De vzw’s, de openbare instellingen en administraties worden dus niet beoogd.

De begunstigden zijn de werknemers die, al of niet krachtens een arbeidsovereenkomst, tegen loon arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon (band van ondergeschiktheid). De bedrijfsleiders die een mandaat van bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of vergelijkbare functies uitoefenen, kunnen dit voordeel niet bekomen.

Bovendien is deze premie verplicht collectief en kan ze niet worden toegekend op basis van de individuele prestaties van elke werknemer.

3. Zijn er voorwaarden na te leven?

De premie mag niet worden ingevoerd ter vervanging van een bestaand loon. Het betreft een premie die erbij moet komen en niet kan worden ingevoerd met het doel een deel van het loon te verschuiven naar een aantrekkelijkere premie (antimisbruikmaatregel).

4. Is er een maximumbedrag?

Het totale bedrag van de premie mag niet hoger zijn dan 30% van de totale brutoloonmassa.

5. Hoe de premie invoeren?

5.1. Algemeen

De premie wordt op initiatief van de werkgever ingevoerd. Het betreft dus een eenzijdige beslissing van de werkgever om de winstpremie al dan niet toe te kennen.

Deze premie is niet-recurrent. Het feit de premie in een bepaald jaar te betalen, houdt niet in dat ze automatisch wordt toegekend tijdens de volgende jaren.

5.2. Identieke winstpremie

Een eenvoudige beslissing bij een gewone meerderheid van stemmen van de gewone of buitengewone algemene vergadering volstaat om een identieke winstpremie toe te kennen.

Het proces-verbaal van deze vergadering moet de volgende vermeldingen bevatten:

  • het identieke bedrag of het identieke percentage van het loon;
  • als het een percentage van het loon betreft, de wijze waarop dit loon zal worden berekend;
  • de toekenningsregels als er een anciënniteitsvoorwaarde is voorzien (maximum 1 jaar en er wordt rekening gehouden met alle opeenvolgende arbeidsovereenkomsten);
  • de pro rata regels in geval van vrijwillige schorsing of verbreking van de arbeidsovereenkomst (behalve in geval van dringende reden).

Ten slotte moet de werkgever aan de werknemers meedelen dat hij beslist heeft een identieke winstpremie toe te kennen. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren (brief, e-mail, publicatie op het intranet of enige andere schriftelijke methode die de werkgever schikt).

5.3. Gecategoriseerde winstpremie

Voor de invoering van een gecategoriseerde premie moet de procedure die al bestaat voor de invoering van een participatieplan worden gevolgd:

  • als er een vakbondsafvaardiging in de onderneming is: afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst;
  • als er geen vakbondsafvaardiging in de onderneming is: de werkgever heeft de keuze tussen het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst en de procedure van de invoering via toetredingsakte.

6. Welke sociale en fiscale regeling?

6.1. Aspecten van sociale zekerheid

Deze premie is niet onderworpen aan de gewone sociale zekerheidsbijdragen:

  • werkgever: geen bijdrage te betalen;
  • werknemer: wel een solidariteitsbijdrage gelijk aan 13,07% van het bedrag van de premie.

6.2. Fiscale behandeling

In hoofde van de werknemer is deze premie onderworpen aan een belasting van 7% (belasting gelijkgesteld met de inkomstenbelasting). Ze zal bovendien worden vermeld op het aanslagbiljet.

In hoofde van de werkgever wordt deze winstparticipatie beschouwd als een verworpen uitgave voor de vennootschapsbelasting. Ze is dan ook onderworpen aan het tarief van 29% dat voor 2018 werd aangekondigd.

7. Komt deze premie in aanmerking voor de loonnorm?

Nee, het betreft een loonbestanddeel waarmee geen rekening wordt gehouden voor de berekening van de loonnorm (uit het begrip loonkost uitgesloten bestanddeel).

8. Hoe deze premie situeren ten opzichte van wat al bestaat?

In de tabel hieronder vergelijken we vier types van “resultaatsgebonden voordelen” vertrekkend van een brutobedrag van 3313 EUR toe te kennen aan de werknemer in 2018.

 

   

Cao nr. 90

Niet-recurrent resultaatsgebonden voordeel

 

 

Winstpremie

 

Warrants

 

 

Klassieke bonus

   

Collectief voordeel (alle werknemers of objectieve categorie)

 

 

Collectief voordeel

 

Individueel voordeel

 

Individueel voordeel

 

Kost werkgever

 

 

4406,291

 

4704,622

 

3313

 

4141,253

 

Bruto

 

 

3313

 

3313

 

3313

 

3313

 

RSZ

 

 

433,004

 

 

433,004

 

 

0

 

433,004

 

Belastbaar

 

 

2880

 

2880

 

3313

 

2880

 

Belasting

 

 

0

 

201,605

 

1772,456

 

1540,806

 

Netto

 

 

2880

 

2678,40

 

1540,55

 

1339,20

 

Ratio netto werknemer/kost werkgever

 

 

65,36%

 

56,93%

 

46,50%

 

32,34%

1 Bijdrage 33%
2 Simulatie Vennootschapsbelasting op verworpen uitgave (29,58% voorzien voor 2018)
3 Basisbijdrage 25% (voorzien voor 2018)
4 13,07%
5 Belasting 7%
6 Maximumtarief 53,5%

9. Vanaf wanneer?

De nieuwe maatregelen zijn op 1 januari 2018 in werking getreden met dien verstande dat de premies pas kunnen worden toegekend op basis van de winst van het boekjaar dat ten vroegste op 30 september 2017 werd afgesloten.

Bron: Programmawet van 25 december 2017, BS 29 december 2017.

Hervorming Vennootschapsbelasting overzicht

Maatregelen vanaf 2018 (aanslagjaar 2019)
Voordelig Nadelig
– Basistarief verlaagt naar 29% – Herziening notionele interestaftrek
– Crisisbijdrage 2% – Minimum belastbare basis (volgorde aftrekken)
– KMO-tarief van 20% op eerste schijf van 100.000 EUR – Meerwaarde op aandelen
– Investeringsaftrek naar 20% – Vooruitbetaalde kosten: fiscaal matchingprincipe
– DBI-aftrek 100% – Beperkingen voorzieningen voor kosten
– Voorafbetalingen
– Belastingsupplementen
– Zwaardere sanctie bij niet-aangifte
– Roerende voorheffing op kapitaalverminderingen
– Minimumbezoldiging
– Investeringsreserve
– Nalatigheidsintresten en moratoriuminteresten
– Bedrijfsvoertuigen
Overzicht van de maatregelen vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaren vanaf 1/1/2020)
Overdracht van bestanddelen:  ‘inbound transfers’ worden gewaardeerd aan de werkelijke waarde
Internationale fiscaliteit: de  ATAD-richtlijnen worden stilaan omgezet in nationale wetgeving
Fiscale consolidatie: aftrekbare groepsbijdrage vwd. 5 belastbare tijdperken verbonden aan de vennootschap
Maatregelen vanaf 2020 (aanslagjaar 2021)
Voordelig Nadelig
– Basistarief verlaagt naar 25% – Autokosten
– Geen crisisbijdrage – Aanslag geheime commissielonen
– KMO-tarief van 20% op eerste schijf van 100.000 EUR – Disconto voor schulden
– Mobilisatie vrijgestelde reserves – Afschaffing degressieve afschrijvingen
– Fiscale consolidatie – Intrestaftrek 30% fiscale EBITDA
– CFC wetgeving
–  Valse Hybride wagens
– Afschaffing diverse voorkeurregimes (bijkomend personeel, stagebonus…)
– Prorata eerste afschrijving
– MFI rente

Hervorming vennootschapsbelasting : de winnaars en de verliezers

De federale regering besliste de vennootschapsbelasting te verlagen. Vanaf volgend jaar wordt het standaardtarief 29 procent (29,58 procent met een crisisbijdrage van 2 procent). Vanaf 2020 bedraagt het tarief zelfs 25 procent en vervalt de crisisbijdrage.

De winnaars :

KMO’s – bedrijven met een jaaromzet van hoogstens 9 miljoen euro , een balanstotaal van minder dan 4,5 miljoen euro en minder dan 50 werknemers – zijn vanaf 2018 op de eerste schijf van 100.000 euro slechts 20 procent belasting verschuldigd.

KMO’s kunnen de komende 2 jaar ook 20 procent van hun investeringen aftrekken van de belastingen , tegenover 8 procent vandaag.

Tegelijk blijft voor kleine vennootschappen de gunstregeling – vvpr-bis in het jargon – behouden om dividenden uit te keren tegen een roerende voorheffing van 15 in plaats van 30 procent.

Meer nog, ook de regeling rond de aanleg van een liquidatiereserve blijft overeind. Dat laat, de vennootschap toe om reserves bij de liquidatie of de vereffening ‘belastingvrij’ uit te keren.

Maar : een vennootschap wordt voortaan verplicht om minstens €45.000 per jaar uit te betalen aan een bedrijfsleider. Doet ze dat niet, dan moet ze een bijzondere aanslag van 10% betalen op dat bedrag (of op het verschil tussen €45.000 en de effectieve bezoldiging als die lager is). Het bedrag van €45.000 wordt ook de nieuwe minimumbezoldiging in artikel 215, lid 3, 4° WIB 92 (i.p.v. €36.000). Het niet respecteren van die regel leidt dus niet alleen tot een bijzondere aanslag maar ook tot het verlies van het kmo-statuut. Het volstaat om aan slechts één bedrijfsleider dat bedrag toe te kennen. Starters blijven sowieso gevrijwaard van die maatregel (d.w.z. de eerste vier jaar na de oprichting).

De verliezers :

Grote bedrijven worden geviseerd bij een eerste schijf van maatregelen: beperking van belastingaftrekken

  • Boven het eerste miljoen euro winst wordt vanaf volgend jaar altijd 30 percent gevrijwaard waarop het basistarief moet betaald worden (minimumbelasting).
    Kosten die niet aftrekbaar zijn omwille van de 30% vrijwaring worden wel overgedragen naar een volgend jaar. Enkel aftrekken voor investeringen en innovatie mogen altijd volledig in rekening gebracht worden;
  • Beperking notionele intrestaftrek: momenteel wordt de NIA berekend op het eigen vermogen. Vanaf volgend jaar is de basis de aangroei van het kapitaal gerekend op de gemiddelde aangroei in de voorgaande vijf jaar. De overdrachtsregeling blijft ongewijzigd van kracht;
  • De investeringsreserve verdwijnt;
  • Vooruitbetaalde kosten zullen niet meer volledig kunnen aangerekend worden de jaar van betaling maar worden slechts aftrekbaar in de volgende jaren (matching-principe) Bv: voortaan zal het dus niet meer mogelijk zijn om vooruitbetaalde huur in het jaar van betaling in één keer in aftrek te nemen);
  • De vrijstelling van meerwaarden op aandelen wordt ingeperkt  (extra voorwaarde vanaf 2018 conform DBI-voorwaarden : minimum participatie van 10% of van 2,5 miljoen bedraagt). Meerwaarden op aandelenparticipaties die hier niet aan voldoen worden in principe steeds onderworpen aan een belasting van 25%;
  • Kapitaalverminderingen zullen voortaan pro rata aangerekend worden op het gestort kapitaal en de (in het kapitaal geïncorporeerde) belaste reserves. De mogelijkheid om de vermindering bij voorrang en uitsluitend aan te rekenen op gestort kapitaal verval waardoor het ontlopen van roerende voorheffing moeilijker wordt;
  • De fiscale voordelen voor inschakelingsbedrijven (dubbele vrijstelling van de aangroei van de belastbare winst) worden afgeschaft;
  • Extra sancties voor het niet indienen van belastingaangifte: de forfaitaire minimumwinst waarop men in dat geval kan belast worden, klimt – in twee stappen – van € 19.000 naar € 40.000;
  • Geen aftrekken niet meer gebruiken om extra taxatie die de fiscus oplegt te minderen. Verliezen mogen er bijvoorbeeld niet meer van afgetrokken worden.

De tweede schijf van maatregelen die verwacht wordt in 2020 zal KMO’s eveneens treffen:

  • Beperking aftrek van intresten op leningen;
  • Fictieve rente van toepassing op intra-groep leningen zal niet langer als kost kunnen ingebracht worden;
  • Afschaffing degressieve afschrijvingen;
  • Pro-rata temporis afschrijvingen voor alle vennootschappen;
  • Beperking van aftrekbaarheid van bepaalde kosten (inclusief strengere aftrekbeperkingen voor autokosten en afschaffing van de 120% aftrekbaarheid voor elektrische wagen en veiligheid);
  • aftrekbaarheid van zowel de aanslag geheime commissielonen als van btw-boetes wordt geschrapt;
  • Afschaffing van de vrijstelling voor aanvullend en bijkomend personeel;
  • Moeilijke versluizen van winsten naar het buitenland zonder er belastingen op te betalen door invoering van CFC-wetgeving waarbij de inkomsten van een “gecontroleerde buitenlandse vennootschap” alsnog in België belast kunnen worden ;
  • Aftrek van verliezen die buitenlandse bijhuizen maken zullen in de meeste gevallen niet meer kunnen ingebracht worden;

 

Grote bedrijven zullen vanaf 2020 weer aan fiscale consolidatie doen : verliezen en winsten van verschillende groepsvennootschappen zullen vanaf dan met elkaar kunnen gecompenseerd worden. Dit zou enkel gelden voor de toekomst (d.w.z. geen compensatie van winsten van de ene vennootschap door overgedragen verliezen van een andere groepsvennootschap die dateren van vóór 2020) en voornamelijk voor dochterbedrijven in de Europese Unie.

Voorts wordt de basisrentevoet voor voorafbetalingen verhoogd van 1% naar 3%. Vennootschappen die niet voorafbetalen, zullen dus méér betalen.

Aangezien nog niet alle details beschikbaar zijn, dienen we ons te beperken tot de grote lijnen van dit voorstel. Wij brengen u uiteraard op de hoogte zodra er meer informatie bekend is omtrent deze nieuwe maatregelen.