Hervorming vennootschapsbelasting : de winnaars en de verliezers

De federale regering besliste de vennootschapsbelasting te verlagen. Vanaf volgend jaar wordt het standaardtarief 29 procent (29,58 procent met een crisisbijdrage van 2 procent). Vanaf 2020 bedraagt het tarief zelfs 25 procent en vervalt de crisisbijdrage.

De winnaars :

KMO’s – bedrijven met een jaaromzet van hoogstens 9 miljoen euro , een balanstotaal van minder dan 4,5 miljoen euro en minder dan 50 werknemers – zijn vanaf 2018 op de eerste schijf van 100.000 euro slechts 20 procent belasting verschuldigd.

KMO’s kunnen de komende 2 jaar ook 20 procent van hun investeringen aftrekken van de belastingen , tegenover 8 procent vandaag.

Tegelijk blijft voor kleine vennootschappen de gunstregeling – vvpr-bis in het jargon – behouden om dividenden uit te keren tegen een roerende voorheffing van 15 in plaats van 30 procent.

Meer nog, ook de regeling rond de aanleg van een liquidatiereserve blijft overeind. Dat laat, de vennootschap toe om reserves bij de liquidatie of de vereffening ‘belastingvrij’ uit te keren.

Maar : een vennootschap wordt voortaan verplicht om minstens €45.000 per jaar uit te betalen aan een bedrijfsleider. Doet ze dat niet, dan moet ze een bijzondere aanslag van 10% betalen op dat bedrag (of op het verschil tussen €45.000 en de effectieve bezoldiging als die lager is). Het bedrag van €45.000 wordt ook de nieuwe minimumbezoldiging in artikel 215, lid 3, 4° WIB 92 (i.p.v. €36.000). Het niet respecteren van die regel leidt dus niet alleen tot een bijzondere aanslag maar ook tot het verlies van het kmo-statuut. Het volstaat om aan slechts één bedrijfsleider dat bedrag toe te kennen. Starters blijven sowieso gevrijwaard van die maatregel (d.w.z. de eerste vier jaar na de oprichting).

De verliezers :

Grote bedrijven worden geviseerd bij een eerste schijf van maatregelen: beperking van belastingaftrekken

  • Boven het eerste miljoen euro winst wordt vanaf volgend jaar altijd 30 percent gevrijwaard waarop het basistarief moet betaald worden (minimumbelasting).
    Kosten die niet aftrekbaar zijn omwille van de 30% vrijwaring worden wel overgedragen naar een volgend jaar. Enkel aftrekken voor investeringen en innovatie mogen altijd volledig in rekening gebracht worden;
  • Beperking notionele intrestaftrek: momenteel wordt de NIA berekend op het eigen vermogen. Vanaf volgend jaar is de basis de aangroei van het kapitaal gerekend op de gemiddelde aangroei in de voorgaande vijf jaar. De overdrachtsregeling blijft ongewijzigd van kracht;
  • De investeringsreserve verdwijnt;
  • Vooruitbetaalde kosten zullen niet meer volledig kunnen aangerekend worden de jaar van betaling maar worden slechts aftrekbaar in de volgende jaren (matching-principe) Bv: voortaan zal het dus niet meer mogelijk zijn om vooruitbetaalde huur in het jaar van betaling in één keer in aftrek te nemen);
  • De vrijstelling van meerwaarden op aandelen wordt ingeperkt  (extra voorwaarde vanaf 2018 conform DBI-voorwaarden : minimum participatie van 10% of van 2,5 miljoen bedraagt). Meerwaarden op aandelenparticipaties die hier niet aan voldoen worden in principe steeds onderworpen aan een belasting van 25%;
  • Kapitaalverminderingen zullen voortaan pro rata aangerekend worden op het gestort kapitaal en de (in het kapitaal geïncorporeerde) belaste reserves. De mogelijkheid om de vermindering bij voorrang en uitsluitend aan te rekenen op gestort kapitaal verval waardoor het ontlopen van roerende voorheffing moeilijker wordt;
  • De fiscale voordelen voor inschakelingsbedrijven (dubbele vrijstelling van de aangroei van de belastbare winst) worden afgeschaft;
  • Extra sancties voor het niet indienen van belastingaangifte: de forfaitaire minimumwinst waarop men in dat geval kan belast worden, klimt – in twee stappen – van € 19.000 naar € 40.000;
  • Geen aftrekken niet meer gebruiken om extra taxatie die de fiscus oplegt te minderen. Verliezen mogen er bijvoorbeeld niet meer van afgetrokken worden.

De tweede schijf van maatregelen die verwacht wordt in 2020 zal KMO’s eveneens treffen:

  • Beperking aftrek van intresten op leningen;
  • Fictieve rente van toepassing op intra-groep leningen zal niet langer als kost kunnen ingebracht worden;
  • Afschaffing degressieve afschrijvingen;
  • Pro-rata temporis afschrijvingen voor alle vennootschappen;
  • Beperking van aftrekbaarheid van bepaalde kosten (inclusief strengere aftrekbeperkingen voor autokosten en afschaffing van de 120% aftrekbaarheid voor elektrische wagen en veiligheid);
  • aftrekbaarheid van zowel de aanslag geheime commissielonen als van btw-boetes wordt geschrapt;
  • Afschaffing van de vrijstelling voor aanvullend en bijkomend personeel;
  • Moeilijke versluizen van winsten naar het buitenland zonder er belastingen op te betalen door invoering van CFC-wetgeving waarbij de inkomsten van een “gecontroleerde buitenlandse vennootschap” alsnog in België belast kunnen worden ;
  • Aftrek van verliezen die buitenlandse bijhuizen maken zullen in de meeste gevallen niet meer kunnen ingebracht worden;

 

Grote bedrijven zullen vanaf 2020 weer aan fiscale consolidatie doen : verliezen en winsten van verschillende groepsvennootschappen zullen vanaf dan met elkaar kunnen gecompenseerd worden. Dit zou enkel gelden voor de toekomst (d.w.z. geen compensatie van winsten van de ene vennootschap door overgedragen verliezen van een andere groepsvennootschap die dateren van vóór 2020) en voornamelijk voor dochterbedrijven in de Europese Unie.

Voorts wordt de basisrentevoet voor voorafbetalingen verhoogd van 1% naar 3%. Vennootschappen die niet voorafbetalen, zullen dus méér betalen.

Aangezien nog niet alle details beschikbaar zijn, dienen we ons te beperken tot de grote lijnen van dit voorstel. Wij brengen u uiteraard op de hoogte zodra er meer informatie bekend is omtrent deze nieuwe maatregelen.

BTW-revolutie voor het vastgoed sector

Onroerende verhuur is in België in principe van BTW vrijgesteld  (art . 44, 3, 2 W.BTW).

De keerzijde van deze vrijstelling houdt in dat de BTW die projectontwikkelaars en vastgoedverhuurders van bedrijfspanden aan de aannemer betalen voor nieuwbouw en verbouwingen niet kunnen recupereren.

De niet-aftrekbare BTW is dus een uitgave die in veel gevallen wordt doorgerekend in de huurprijs.

Het zomerakkoord maakt melding van een wijziging aan de huidige vrijstelling voor onroerende verhuur. Concrete teksten zijn momenteel niet voor handen, maar de wijziging zou namelijk een optioneel btw-systeem voorzien.

Voor huurovereenkomsten die vanaf 1 januari 2018 in werking treden, zou er de mogelijkheid bestaan om 21% BTW op onroerende verhuur te heffen.
Diegene die voor deze mogelijkheid kiezen, zullen wel in staat zijn om op termijn de volledige BTW betaald aan de aannemers te recupereren.

Het is een mogelijkheid en geen verplichting.

Huurcontracten uit het verleden worden expliciet uitgesloten .

Het verhuurde pand moet tevens hoofdzakelijk voor beroepsdoeleinden worden gebruikt (B2B-omgeving ). Andere huurders zoals openbare instellingen (indien geen hoofdzakelijk gebruik voor btw-activiteiten), particulieren, e.d. zouden hierbij niet in aanmerking komen.

Omdat de huurder de BTW op de huur in aftrek kan brengen, is de BTW voor hem neutraal. De minister verwacht zelfs dat de verhuurprijzen zullen dalen omdat de verhuurder voortaan de niet-aftrekbare BTW niet meer moet doorrekenen.

Deze wijziging zou een administratieve vereenvoudiging eveneens te weeg brengen aangezien fiscale constructies, zoals vruchtgebruik of onroerende leasing die in het verleden werden opgezet opdat verhuurders de BTW toch konden recupereren, niet langer nodig zijn.

De hervorming zou ook een einde moeten maken aan de concurrentiehandicap tegenover omringende landen . In Nederland en in het Verenigd Koninkrijk hebben vastgoedontwikkelaars al langer de mogelijkheid om de betaalde btw te recupereren.

Opmerkingen:

Een btw-eenheid voorziet reeds in de aftrekbaarheid van BTW in de mate waarin het gebouw wordt gebruik voor de uitoefening van btw-activiteiten en biedt in de meeste gevallen nog andere voordelen, zoals het vermijden van een voorfinanciering van btw op de onderlinge transacties.

De startdatum van 1 januari 2018 roept onmiddellijk vragen op omtrent het fiscale lot bij vernieuwing van contracten, de mogelijkheid tot een herziening van input btw voor oudere gebouwen voor investeringen binnen de herzieningsperiode (5 of 15 jaar in functie van de aard van de werken), alsook de impact op verschuldigde registratierechten bij dergelijke huurcontracten.

 

Wij houden u uiteraard op de hoogte van verdere ontwikkelingen in dit verband.

Geplaatst in BTW