Auto’s en fiscaliteit – Never Ending Story – Nieuw vanaf 2018

 

 

 

Fiscale aftrekregeling vanaf 01/01/2018 tot en met 31/12/2019:

In de vennootschapsbelasting: de aftrekregeling zoals we die nu kennen, blijft behouden tot en met 31/12/2019. De wagen zal dus volgens de CO2-uitstoot in een bepaalde schijf van aftrek vallen.

In de personenbelasting: vanaf 01/01/2018 geldt niet langer het algemeen aftrekpercentage van 75%. Omdat de regering de zelfstandigen wil aansporen hun wagenpark te ‘vergroenen’, wordt de aftrek gelijkgeschakeld met de schijven in de vennootschapsbelasting MAAR met een minimale aftrek van 75%. U kan als zelfstandige dus een hogere aftrek krijgen als de CO2-uitstoot van uw wagen lager is en bijgevolg in een hogere schijf van aftrek valt.
Vanaf 01/01/2020 wordt wel een onderscheid gemaakt:
– Wagens aangekocht voor 01/01/2018 blijven van bovenvermelde aftrekregeling genieten zolang ze worden gebruikt (dus als u die wagen 15 jaar lang gebruikt, zal u 15 jaar lang van de aftrekregeling van minimaal 75% kunnen genieten).
– Wagens aangekocht na 01/01/2018 zullen vanaf 01/01/2020 worden gelijkgeschakeld met de dan geldende regeling in de vennootschapsbelasting (hierna verder uitgelegd).

 

Fiscale aftrekregeling vanaf 01/01/2020:

Vanaf 01/01/2020 zal de aftrekregeling zowel in de vennootschapsbelasting als in de personenbelasting worden aangepast. Er wordt dan gewerkt met een formule die zal moeten worden toegepast om de aftrek van elke auto afzonderlijk te bepalen.
De formule zal er uit zien als volgt:

120% – (0,5 x gram CO2/km x coëfficiënt)

De coëfficiënt bedraagt:
1 voor diesels en hybride diesels
0,95 voor benzine en hybride benzine
0,90 voor aardgas met minder dan 12 fiscale PK

De maximale aftrek zal 100% bedragen en de minimale aftrek 50%. Als echter de CO2-uitstoot 200 gram of meer per kilometer bedraagt, is de aftrek steeds 40%.

Voor auto’s aangekocht voor 01/01/2018 zal deze regeling niet gelden in de personenbelasting!!!

 

Fiscale aftrekregeling hybride wagens:

Vanaf 01/01/2020 worden de zogenaamde ‘fake’ hybride wagens afgestraft. Het gaat voor alle duidelijkheid om hydride plug-in wagens en dus niet om wagens die kunnen worden beschouwd als hybride maar die hun elektrische vermogen halen uit bijvoorbeeld de remactiviteit en opladen tijdens het rijden.

Om het aftrekpercentage van de ‘fake’ hybride wagens te bepalen, is het belangrijk om te weten wat de capaciteit van de batterij is. Er zijn twee mogelijkheden:
– Capaciteit van minimaal 0,6 Kwh per 100 kg wagengewicht = CO2 van de hybride versie te hanteren
– Capaciteit minder dan 0,6 Kwh per 100 kg wagengewicht = CO2 van hetzelfde type wagen met een klassieke brandstofmotor of indien er geen vergelijkbare versie met brandstofmotor is, de CO2-uitstoot van de hybride versie maal 2,5.

De alzo bekomen CO2-uitstoot zal gebruikt moeten worden voor zowel het bepalen van het aftrekpercentage van de autokosten als voor de berekening van het voordeel in natura!

Er geldt een belangrijke uitzondering voor de hybride wagens besteld voor 01/01/2018. Deze wagens blijven genieten van de CO2-uitstoot van de hybride versie, zelfs na 01/01/2020.
Het is hierbij niet noodzakelijk dat de wagen voor 01/01/2018 is geleverd of ingeschreven. Indien u de aankoop voor 01/01/2018 overweegt, is het voldoende dat u een getekende bestelbon of een getekend leasingcontract daterende van voor 01/01/2018 kan voorleggen.

Groepsverzekeringen voor zelfstandigen – weldra iets voor u?

Hoort bij Ministerraad van 6 oktober 2017

De ministerraad keurt op voorstel van minister van Financiën Johan Van Overtveldt een voorontwerp van wet goed dat het fiscale luik regelt van de nieuwe aanvullende pensioenen voor zelfstandigen.

Overeenkomstig het regeerakkoord beschikken de zelfstandigen die actief zijn als natuurlijke personen voortaan over de mogelijkheid om naast hun vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) een tweede pijler te verwerven die vergelijkbaar is met die van de zelfstandige bedrijfsleiders. Het voorontwerp van wet, dat vandaag werd goedgekeurd, regelt het fiscale luik van die nieuwe aanvullende pensioenen voor zelfstandigen. Op het vlak van de inkomstenbelastingen houdt dit het volgende in:

  • de bijdragen voor het aanvullend pensioen komen in aanmerking voor een federale belastingvermindering aan 30 %
  • het bedrag van de bijdragen dat in aanmerking komt voor een belastingvermindering wordt bepaald in functie van een aangepaste 80 %-regel
  • de uitkeringen vanaf de vroegst mogelijke pensioenleeftijd of naar aanleiding van het overlijden van de aangeslotene worden in principe belast in de inkomstenbelasting tegen het tarief van 10 %

Er wordt ook voorgesteld om de bijdragen en premies te onderwerpen aan de jaarlijkse taks op de verzekeringsverrichtingen tegen het tarief van 4,4 %.

Het voorontwerp wordt voor advies overgemaakt aan de Raad van State

Hervorming vennootschapsbelasting : de winnaars en de verliezers

De federale regering besliste de vennootschapsbelasting te verlagen. Vanaf volgend jaar wordt het standaardtarief 29 procent (29,58 procent met een crisisbijdrage van 2 procent). Vanaf 2020 bedraagt het tarief zelfs 25 procent en vervalt de crisisbijdrage.

De winnaars :

KMO’s – bedrijven met een jaaromzet van hoogstens 9 miljoen euro , een balanstotaal van minder dan 4,5 miljoen euro en minder dan 50 werknemers – zijn vanaf 2018 op de eerste schijf van 100.000 euro slechts 20 procent belasting verschuldigd.

KMO’s kunnen de komende 2 jaar ook 20 procent van hun investeringen aftrekken van de belastingen , tegenover 8 procent vandaag.

Tegelijk blijft voor kleine vennootschappen de gunstregeling – vvpr-bis in het jargon – behouden om dividenden uit te keren tegen een roerende voorheffing van 15 in plaats van 30 procent.

Meer nog, ook de regeling rond de aanleg van een liquidatiereserve blijft overeind. Dat laat, de vennootschap toe om reserves bij de liquidatie of de vereffening ‘belastingvrij’ uit te keren.

Maar : een vennootschap wordt voortaan verplicht om minstens €45.000 per jaar uit te betalen aan een bedrijfsleider. Doet ze dat niet, dan moet ze een bijzondere aanslag van 10% betalen op dat bedrag (of op het verschil tussen €45.000 en de effectieve bezoldiging als die lager is). Het bedrag van €45.000 wordt ook de nieuwe minimumbezoldiging in artikel 215, lid 3, 4° WIB 92 (i.p.v. €36.000). Het niet respecteren van die regel leidt dus niet alleen tot een bijzondere aanslag maar ook tot het verlies van het kmo-statuut. Het volstaat om aan slechts één bedrijfsleider dat bedrag toe te kennen. Starters blijven sowieso gevrijwaard van die maatregel (d.w.z. de eerste vier jaar na de oprichting).

De verliezers :

Grote bedrijven worden geviseerd bij een eerste schijf van maatregelen: beperking van belastingaftrekken

  • Boven het eerste miljoen euro winst wordt vanaf volgend jaar altijd 30 percent gevrijwaard waarop het basistarief moet betaald worden (minimumbelasting).
    Kosten die niet aftrekbaar zijn omwille van de 30% vrijwaring worden wel overgedragen naar een volgend jaar. Enkel aftrekken voor investeringen en innovatie mogen altijd volledig in rekening gebracht worden;
  • Beperking notionele intrestaftrek: momenteel wordt de NIA berekend op het eigen vermogen. Vanaf volgend jaar is de basis de aangroei van het kapitaal gerekend op de gemiddelde aangroei in de voorgaande vijf jaar. De overdrachtsregeling blijft ongewijzigd van kracht;
  • De investeringsreserve verdwijnt;
  • Vooruitbetaalde kosten zullen niet meer volledig kunnen aangerekend worden de jaar van betaling maar worden slechts aftrekbaar in de volgende jaren (matching-principe) Bv: voortaan zal het dus niet meer mogelijk zijn om vooruitbetaalde huur in het jaar van betaling in één keer in aftrek te nemen);
  • De vrijstelling van meerwaarden op aandelen wordt ingeperkt  (extra voorwaarde vanaf 2018 conform DBI-voorwaarden : minimum participatie van 10% of van 2,5 miljoen bedraagt). Meerwaarden op aandelenparticipaties die hier niet aan voldoen worden in principe steeds onderworpen aan een belasting van 25%;
  • Kapitaalverminderingen zullen voortaan pro rata aangerekend worden op het gestort kapitaal en de (in het kapitaal geïncorporeerde) belaste reserves. De mogelijkheid om de vermindering bij voorrang en uitsluitend aan te rekenen op gestort kapitaal verval waardoor het ontlopen van roerende voorheffing moeilijker wordt;
  • De fiscale voordelen voor inschakelingsbedrijven (dubbele vrijstelling van de aangroei van de belastbare winst) worden afgeschaft;
  • Extra sancties voor het niet indienen van belastingaangifte: de forfaitaire minimumwinst waarop men in dat geval kan belast worden, klimt – in twee stappen – van € 19.000 naar € 40.000;
  • Geen aftrekken niet meer gebruiken om extra taxatie die de fiscus oplegt te minderen. Verliezen mogen er bijvoorbeeld niet meer van afgetrokken worden.

De tweede schijf van maatregelen die verwacht wordt in 2020 zal KMO’s eveneens treffen:

  • Beperking aftrek van intresten op leningen;
  • Fictieve rente van toepassing op intra-groep leningen zal niet langer als kost kunnen ingebracht worden;
  • Afschaffing degressieve afschrijvingen;
  • Pro-rata temporis afschrijvingen voor alle vennootschappen;
  • Beperking van aftrekbaarheid van bepaalde kosten (inclusief strengere aftrekbeperkingen voor autokosten en afschaffing van de 120% aftrekbaarheid voor elektrische wagen en veiligheid);
  • aftrekbaarheid van zowel de aanslag geheime commissielonen als van btw-boetes wordt geschrapt;
  • Afschaffing van de vrijstelling voor aanvullend en bijkomend personeel;
  • Moeilijke versluizen van winsten naar het buitenland zonder er belastingen op te betalen door invoering van CFC-wetgeving waarbij de inkomsten van een “gecontroleerde buitenlandse vennootschap” alsnog in België belast kunnen worden ;
  • Aftrek van verliezen die buitenlandse bijhuizen maken zullen in de meeste gevallen niet meer kunnen ingebracht worden;

 

Grote bedrijven zullen vanaf 2020 weer aan fiscale consolidatie doen : verliezen en winsten van verschillende groepsvennootschappen zullen vanaf dan met elkaar kunnen gecompenseerd worden. Dit zou enkel gelden voor de toekomst (d.w.z. geen compensatie van winsten van de ene vennootschap door overgedragen verliezen van een andere groepsvennootschap die dateren van vóór 2020) en voornamelijk voor dochterbedrijven in de Europese Unie.

Voorts wordt de basisrentevoet voor voorafbetalingen verhoogd van 1% naar 3%. Vennootschappen die niet voorafbetalen, zullen dus méér betalen.

Aangezien nog niet alle details beschikbaar zijn, dienen we ons te beperken tot de grote lijnen van dit voorstel. Wij brengen u uiteraard op de hoogte zodra er meer informatie bekend is omtrent deze nieuwe maatregelen.

BTW-revolutie voor het vastgoed sector

Onroerende verhuur is in België in principe van BTW vrijgesteld  (art . 44, 3, 2 W.BTW).

De keerzijde van deze vrijstelling houdt in dat de BTW die projectontwikkelaars en vastgoedverhuurders van bedrijfspanden aan de aannemer betalen voor nieuwbouw en verbouwingen niet kunnen recupereren.

De niet-aftrekbare BTW is dus een uitgave die in veel gevallen wordt doorgerekend in de huurprijs.

Het zomerakkoord maakt melding van een wijziging aan de huidige vrijstelling voor onroerende verhuur. Concrete teksten zijn momenteel niet voor handen, maar de wijziging zou namelijk een optioneel btw-systeem voorzien.

Voor huurovereenkomsten die vanaf 1 januari 2018 in werking treden, zou er de mogelijkheid bestaan om 21% BTW op onroerende verhuur te heffen.
Diegene die voor deze mogelijkheid kiezen, zullen wel in staat zijn om op termijn de volledige BTW betaald aan de aannemers te recupereren.

Het is een mogelijkheid en geen verplichting.

Huurcontracten uit het verleden worden expliciet uitgesloten .

Het verhuurde pand moet tevens hoofdzakelijk voor beroepsdoeleinden worden gebruikt (B2B-omgeving ). Andere huurders zoals openbare instellingen (indien geen hoofdzakelijk gebruik voor btw-activiteiten), particulieren, e.d. zouden hierbij niet in aanmerking komen.

Omdat de huurder de BTW op de huur in aftrek kan brengen, is de BTW voor hem neutraal. De minister verwacht zelfs dat de verhuurprijzen zullen dalen omdat de verhuurder voortaan de niet-aftrekbare BTW niet meer moet doorrekenen.

Deze wijziging zou een administratieve vereenvoudiging eveneens te weeg brengen aangezien fiscale constructies, zoals vruchtgebruik of onroerende leasing die in het verleden werden opgezet opdat verhuurders de BTW toch konden recupereren, niet langer nodig zijn.

De hervorming zou ook een einde moeten maken aan de concurrentiehandicap tegenover omringende landen . In Nederland en in het Verenigd Koninkrijk hebben vastgoedontwikkelaars al langer de mogelijkheid om de betaalde btw te recupereren.

Opmerkingen:

Een btw-eenheid voorziet reeds in de aftrekbaarheid van BTW in de mate waarin het gebouw wordt gebruik voor de uitoefening van btw-activiteiten en biedt in de meeste gevallen nog andere voordelen, zoals het vermijden van een voorfinanciering van btw op de onderlinge transacties.

De startdatum van 1 januari 2018 roept onmiddellijk vragen op omtrent het fiscale lot bij vernieuwing van contracten, de mogelijkheid tot een herziening van input btw voor oudere gebouwen voor investeringen binnen de herzieningsperiode (5 of 15 jaar in functie van de aard van de werken), alsook de impact op verschuldigde registratierechten bij dergelijke huurcontracten.

 

Wij houden u uiteraard op de hoogte van verdere ontwikkelingen in dit verband.

Geplaatst in BTW

Bedrijfsfiets of liever een bedrijfsmountainbike?

In het kader van mobiliteit heeft de wetgever een gunstig statuut voorzien ter promotie van fietsen. Dit gunstig statuut voorziet in volgende voordelen:

  1. 23cent/km woon-werkverkeer kan als beroepskost worden aangegeven indien werkelijke beroepskosten worden bewezen
  2. Voordeel voor een fiets die ter beschikking wordt gesteld door de werkgever is belastingvrij (met andere woorden geen belastbare voordeel alle aard);
  3. De werkgever kan eveneens belastingvrij tussenkomen in uw kosten voor woon-werkverkeer door 23cent/km toe te kennen voor het traject woon-werkverkeer die afgelegd wordt met de fiets.

Alle voordelen zijn bovendien cumuleerbaar.

Er zijn ook voordelen voor de werkgever: alle kosten met betrekking tot het faciliteren van een bedrijfsfiets kunnen voor 120% als beroepskosten worden afgetrokken. Dus niet enkel de kost voor het ter beschikking gestelde fiets, maar ook de kost van doucheruimtes en fietsenstallingen.

Het woon-werkverkeer moet wel aangetoond kunnen worden. Indien bijvoorbeeld maatschappelijke zetel samenvalt met thuisadres, is dit geen evidentie

Maar een fiets is niet gelijk aan een tweewieler met pedalen!

Fiscaal worden mountainbikes of race fietsen niet (volledig) gelijkgesteld met een ‘fiets’.

Voor sportieve fietsen gelden het 1ste en het 3de voordeel van het gunst statuut. Hier is dus wel een belastbare voordeel alle aard van toepassing indien de ‘fiets’ door de werkgever ter beschikking wordt gesteld. Dit voordeel wordt als loon beschouwd en bijgevolg onderworpen aan bedrijfsvoorheffing en sociale zekerheid.

De 2de vrijstelling is volgens de minister van Financiën enkel voor stadsfietsen en hybride fietsen (tussenvorm tussen een stadsfiets en een mountainbike). De wet maakt zulke onderscheid niet.

De minister van Financiën maakt ook een verschil tussen “pedelecs” (elektrische fietsen waarvan de snelheid begrensd is tot 25km/uur) en “speed pedelecs” (elektrische fietsen die tot 45km/u kunnen halen).

“Pedelecs” worden  fiscaal gelijkgesteld met fietsen en genieten dus van alle fiscale voordelen.

 

“Speed pedelecs” worden door het verkeersreglement als een “klasse B motorfiets” gekwalificeerd. Deze kwalificatie wordt fiscaal doorgetrokken waardoor geen enkel fiscaal voordeel volgens het gunstige statuut voor fietsen van toepassing is. De belastingvermindering voor elektrische motorfietsen is evenmin van toepassing omdat de speed pedelec niet zuiver elektrisch wordt aangedreven!

Indien een werkgever een “snelle elektrische fiets” aankoopt of leaset en deze ter beschikking stelt van een werknemer als een “bedrijfsfiets“, zal de werknemer belast worden op de werkelijke waarde van het voordeel dat voortvloeit uit het gratis gebruik van deze bedrijfsfiets.

Opmerkelijk is dat het belastbare voordeel voor een snelle elektrische fiets misschien hoger uitkomt dan het minimum belastbare voordeel van €1.280,00 die geldt voor sommige bedrijfswagens met een zeer lage CO² uitstoot.

Voorschotten BTW afgeschaft. Is de 20ste van de maand nog belangrijk voor u?

Als kwartaalaangever zal u voortaan 5 in plaats van 12 keer per jaar aan de BTW moeten denken. 

 

Vanaf 1 april 2017 zullen BTW belastingplichtigen  met een kwartaalaangifte niet langer maandelijkse voorschotten betalen. Voor alle duidelijkheid, voor maandaangevers verandert er niets.

De bedoeling van de afschaffing van de BTW voorschotten is om de BTW procedure te vereenvoudigen.

 

Wat wil deze vereenvoudiging wel zeggen

Momenteel moet de kwartaalaangever de BTW van de eerste en de tweede maand van het kwartaal schatten en betalen op basis van het vorige kwartaal. De betaling van de derde maand van het kwartaal gebeurde wel op basis van de BTW aangifte.

De regeling van de kwartaalaangifte kwam dus neer op maandelijkse betalingen met een kwartaal afrekening.

Door de vereenvoudiging zal de betaling van BTW samen met de aangifte plicht vallen. Bent u kwartaalaangever, dan betaalt u voortaan de BTW ook op kwartaalbasis.

 

Wat wil deze vereenvoudiging niet zeggen

Ten eerste, u gaat niet minder BTW betalen. De BTW schuld blijft dezelfde, u betaalt ze alleen per kwartaal en niet maandelijks.

Voor sommige BTW belastingplichtigen wilt dit zeggen dat ze een aanzienlijk bedrag zullen moeten betalen per kwartaal en dus dat zij best zelf een spaarpotje voorzien. Hier geldt de regel ‘van uitstel komt afstel’ niet.

Ten tweede, niet alle voorschotten worden afgeschaft. Zowel maandaangevers als kwartaalaangevers zijn nu verplicht om het decembervoorschot te betalen. Voor het vierde kwartaal is dus de voorschot regeling steeds van toepassing.

Was u kwartaalaangever voor 01/01/2017, dan bent u de voorschotten van januari en februari verschuldigd. De regeling zal pas op 01/04/2017 zijn intrede maken.

 

2017 ziet dan zo uit voor BTW doeleinden:

 

 

 

 

 

 

Niet helemaal duidelijk, email ons naar info@odb.solutions

Geplaatst in BTW

Bescherming tegen kost van fiscale controle

Als uw accountants en belastingconsulenten willen wij u ‘Omnifisc voorstellen. Een verzekering die belastingcontroles en gerechtelijk procedures dekt met betrekking tot inkomstenbelasting en BTW.

De verzekering is niet bedoeld om de extra belastingschuld als gevolg van de controle te dekken.

De verzekering vergoedt tot 30.000,00€ de kosten en erelonen van uw boekhouder, accountant, advocaat en deurwaarders voor het voeren van de fiscale procedure, waarvan 15.000,00€ bedoeld voor de administratieve fase en 15.000,00€ voor de gerechtelijk fase.

De premie is fiscaal aftrekbaar:

 

Het blijft moeilijk in te schatten wanneer er een fiscale controle zal plaats nemen en hoeveel tijd  het zal opvragen. Onze erelonen inzake fiscale controles (inclusief vragen om inlichtingen, bericht van wijziging, bezwaarschriften en/of ondersteuning ter plaatse) zijn daarom nooit inbegrepen in onze forfaitaire tarieven. Deze prestaties worden steeds afzonderlijk aangerekend aan uurtarief op basis van de werkelijke gepresteerde tijd.

Anderzijds, de wetgeving wordt almaar complexer en biedt steeds minder rechtszekerheid. Daar waar het vroeger vrij duidelijk was welke houding de fiscus zou aannemen ten
aanzien van bepaalde constructies, is dit niet langer het geval.

In de zoektocht naar extra fiscale inkomsten wordt de fiscus bovendien gevraagd om gerichte fiscale controles door te voeren en deze ook op te volgen.

Kortom: het risico op doorgedreven fiscale controle, betwistingen en discussies vanwege de fiscus zijn sterk toegenomen.

Om u in te dekken voor de onverwachte kosten dat dergelijke belastingcontrole met zich mee kan brengen, kan u zicht verzekeren met ‘Omnifisc’. Voor meer info kan u zich wenden tot ons kantoor per mail via info@odb.solutions.